Skip to main content
Utrecht, 29 april 2021

Reactie CIO (het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken) op het wetsvoorstel betreffende het verlenen van de bevoegdheid tot het sluiten van kerkgebouwen en besloten plaatsen (Kamerstuk 35817)

In de nu reeds een jaar durende periode waarin maatregelen het leven van mens en samenleving dwongen zich rekenschap te geven van de ernst van de Covid-19 pandemie is het ook voor kerkelijke gemeenschappen pijnlijk geweest dat in kerkdiensten geen steun en bemoediging kon worden gegeven.

Het CIO als belangenorganisatie van 29 christelijke en 2 Joodse kerkgenootschappen heeft na regelmatig overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid de kerkgenootschappen op passende momenten adviezen verstrekt over voor de kerken relevante maatregelen. Op dit moment maken kerken gebruik van een routekaart waarin gedetailleerd is aangegeven wat, naar gelang de ernst van de situatie, wel of niet verantwoord en mogelijk is. De advisering door het CIO is door de kerken serieus genomen, ondanks het constitutionele feit dat ook tijdens de pandemie de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet kan worden ingeperkt. Door zelfdisciplinering hebben de kerken afgezien van het houden van reguliere kerkdiensten of is het aantal toegelaten bezoekers tot een aanvaardbaar minimum teruggebracht. De CIO-advisering en de zelfdisciplinering van de kerken hebben ertoe geleid dat tot op heden de nog wel gehouden kerkdiensten niet of nauwelijks haarden van besmetting zijn geweest.

Tegen die achtergrond is door het CIO met enige bevreemding kennisgenomen van het wetsontwerp waarin burgemeesters de bevoegdheid krijgen om gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet te sluiten indien de bestrijding van het virus dit noodzakelijk maakt. Uit het wetsontwerp en de memorie van toelichting blijkt dat de regering deze sluitingsbevoegdheid aan een aantal strikte voorwaarden wil binden. Het CIO is erkentelijk voor de zorgvuldige wijze waarop bij de vormgeving van deze nieuwe bevoegdheid rekening wordt gehouden met de bijzondere grondwettelijke positie van deze gebouwen en plaatsen. De vraag is echter of na een jaar ervaring met het omgaan met het virus deze sluitingsbevoegdheid geïndiceerd is. Juist waar het hier gaat om een inperking van een fundamenteel recht zou de noodzaak daarvan toch buiten kijf moeten zijn. Dat is echter niet het geval, zoals eerder is opgemerkt zijn kerkgebouwen geen brandhaarden van besmetting geweest. Bijzondere omstandigheden van epidemiologische aard hebben zich immers niet voorgedaan, derhalve zou een grotere voorzichtigheid met het introduceren van een bevoegdheid die inbreuk maakt op de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging aangewezen zijn. In algemene zin kan het toch niet zo zijn dat in een democratische rechtsstaat fundamentele rechten en vrijheden wettelijk worden ingeperkt “voor het geval dat”. Er moet op zijn minst toch sprake zijn van een evidente noodzaak, hetgeen op grond van de ervaringen van het afgelopen pandemisch jaar zeker niet geval is. Het CIO betreurt het dan ook dat de regering deze sluitingsbevoegdheid op grond van de advisering van de Raad van State, anders dan aanvankelijk was beoogd, ook van toepassing heeft willen verklaren op kerkgebouwen en besloten plaatsen ex artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Deze constitutionele bedenkingen nemen niet weg dat het CIO, als eerder opgemerkt, waardering heeft voor de voorwaarden waaraan de regering het benutten van de sluitingsbevoegdheid heeft willen binden. Dat geldt in het bijzonder het feit dat artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden onverkort van toepassing blijft en dat dus niet tot sluiting kan worden overgegaan gedurende de eredienst of de bezinningsbijeenkomst. Onverkwikkelijke incidenten worden zo voorkomen. Deze nieuwe bevoegdheid betreft derhalve louter het sluiten van gebouwen en besloten plaatsen en niet het verbieden van erediensten. Het CIO verstaat dit zo dat mocht een kerkgebouw onverhoopt gesloten moeten worden de kerkelijke gemeente de vrijheid behoudt om op een andere locatie, vanzelfsprekend na het nemen van alle noodzakelijke beschermingsmaatregelen, voor het houden van erediensten samen te komen.